
Je draait met zijn tweeën het touw rond, de derde springt in het midden. Ben je met twee, dan bind je één uiteinde op heuphoogte vast aan bijvoorbeeld een paal of boom. Het vergt oefening om op elkaar ingespeeld te raken zodat je in het juiste tempo slingert en springt. Voor de springende persoon is het bovendien moeilijk om op het juiste moment de touwcirkel binnen te springen.

